Q Advocaten
27 oktober 2017
Eerste Kamer
16/03149
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TIO TEACH B.V.,gevestigd te Hengelo,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes,
t e g e n
[verweerder] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Tio en [verweerder] .
1
Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 2529276 CV EXPL 13-56334 van de kantonrechter te Rotterdam van 13 juni 2014;
b. de arresten in de zaak 200.154.795/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2014 en 8 maart 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2
Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 8 maart 2016 heeft Tio beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Tio heeft bij brief van 28 juli 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tio is een particuliere onderwijsinstelling. [verweerder] heeft zich op 22 augustus 2012 door invulling van een aanmeldingsformulier (hierna: het aanmeldingsformulier) ingeschreven voor (het eerste jaar van) de MBO-opleiding hotelmanagement (hierna: de opleiding). Op het aanmeldingsformulier staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Hierbij schrijf ik mij in voor de dagopleiding in het studiejaar 2012/2013. Op de studieovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden zijn mij bekend en staan op de achterzijde van dit aanmeldingsformulier c.q. doorslagformulier afgedrukt. Het versturen/inleveren van dit aanmeldingsformulier houdt tevens in dat ik akkoord ga met deze algemene voorwaarden en met de inhoud van de bijbehorende studiegids. De studiegids en het doorslagformulier, met aan de achterzijde de algemene voorwaarden, blijven in mijn bezit. Het inschrijfgeld à € 250,- zal ik binnen 14 dagen overmaken naar: bankrekening (...)”
( ii) De op de achterzijde van het aanmeldingsformulier afgedrukte algemene voorwaarden houden onder meer in:
“7. Bij annulering na 31 augustus 2012 (...) is de student 100% van het cursusgeld verschuldigd.
(...)
9. De ingeschrevene kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Tussentijdse beëindiging leidt, ongeacht de reden ervan, niet tot restitutie van het door de ingeschrevene verschuldigde bedrag of tot het vervallen van de betaalplicht daarvan.”
Deze bepalingen zullen hierna worden genoemd: het annuleringsbeding.
iii) Bij factuur van 28 augustus 2012 heeft Tio het cursusgeld van € 12.600,-- (hierna: het cursusgeld) bij [verweerder] in rekening gebracht.
iv) In zijn brief aan Tio van 1 december 2012 heeft de vader van [verweerder] geschreven dat [verweerder] de opleiding vanwege zijn psychische gesteldheid moet beëindigen. De brief houdt onder meer in:
“Omdat dit een medische indicatie betreft, een gewichtige reden; vraag ik u of we tot een financiële oplossing kunnen komen betreffende de betalingen die reeds gedaan zijn.
(...)
[verweerder] heeft nu de opleiding gedurende 2,5 maand gevolgd. We hebben inmiddels € 7800,- voldaan.
Graag verneem ik van u hoe TIO hierin tegemoet kan komen, dit hebben wij ook niet voorzien.”
(v) Tio heeft in haar brief aan de vader van [verweerder] van 12 december 2012 de opzegging van de studieovereenkomst bevestigd en heeft voorts in die brief geschreven:
“U geeft ons in overweging om af te wijken van de algemene bepalingen uit de studieovereenkomst. Onze handelswijze is echter, mede vanwege precedentwerking, vast te houden aan het overeengekomene uit de studieovereenkomst. Niet alleen ten aanzien van de verplichtingen van Tio, maar ook die van cliënt. Tio handhaaft derhalve de factuur van het collegegeld.”
( vi) [verweerder] heeft in totaal een bedrag van € 11.801,10 (€ 12.600,-- minus € 798,90) aan cursusgeld aan Tio betaald.
3.2.1
In dit geding heeft Tio in conventie van [verweerder] betaling gevorderd van het onbetaalde deel van het cursusgeld (€ 798,90). [verweerder] heeft in reconventie van Tio terugbetaling gevorderd van het zijns inziens door hem onverschuldigd betaalde deel van het cursusgeld (€ 8.838,90), stellende dat het annuleringsbeding nietig is en Tio op grond van art. 7:411 BW slechts aanspraak kan maken op een redelijke vergoeding van loon en onkosten.
3.2.2
De kantonrechter heeft de vordering van Tio afgewezen en die van [verweerder] toegewezen tot een bedrag van € 8.084,90 in hoofdsomwegens te veel betaald cursusgeld.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in conventie bekrachtigd. Het hof heeft dat vonnis in reconventie vernietigd wat betreft de hoogte van het door Tio aan [verweerder] te betalen bedrag en dat bedrag bepaald op € 8.651,10. Het hof heeft daartoe, kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
(i) het annuleringsbeding valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) (rov. 14);
(ii) het annuleringsbeding is onredelijk bezwarend als bedoeld in art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee oneerlijk in de zin van de Richtlijn, zodat het hof gehouden is het te vernietigen en Tio op het beding in dit geding geen beroep kan doen (rov. 20);
(iii) bij de vaststelling van het loon waarop Tio recht heeft, dient aansluiting te worden gezocht bij art. 7:411 BW (rov. 21). Het loon wordt vastgesteld op € 3.150,-- (rov. 26).
3.3.1
Onderdeel 2 is gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 onder (ii) weergegeven oordeel van het hof in de rov. 17-20, die als volgt luiden:
“17. Ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW kan de opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst opzeggen. Voor de gevolgen van die opzegging moet naar het oordeel van het hof aansluiting worden gezocht bij artikel 7:411 BW, waarin is bepaald op welk loon de opdrachtnemer recht heeft in gevallen waarin de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken. Hieraan kan niet afdoen dat, zoals door TIO is aangevoerd, in de overeenkomst niet expliciet is bepaald dat de verschuldigdheid van het cursusgeld afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht of van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend, voor welke situaties artikel 7:411 BW is geschreven.
18. Van beide hiervóór genoemde bepalingen kan op grond van artikel 7:413 lid 2 jo 408 lid 3 BW niet worden afgeweken ten nadele van een consument-opdrachtgever.
19. Het annuleringsbeding bepaalt aan de ene kant dat de cursist te allen tijde mag opzeggen. Aan de andere kant heeft TIO op grond van het annuleringsbeding in geval van opzegging in alle gevallen, ongeacht de omstandigheden, recht op het volledige cursusgeld (loon). Daarmee is naar het oordeel van het hof geen sprake van een reële mogelijkheid tot opzegging en is het annuleringsbeding strijdig met (de geest van) de artikelen 7:408 lid 1 BW en 7:411 BW. Dat klemt temeer omdat het in dit geval om een substantieel bedrag aan cursusgeld gaat (€ 12.600,00) en om een substantiële contractuele opleidingsduur (een volledig jaar). Gelet op de opleidingsduur bestaat een niet te verwaarlozen kans dat een cursist de opleiding, al dan niet buiten zijn schuld, voortijdig moet beëindigen. Die kans heeft zich in het onderhavige geval verwezenlijkt, nu [verweerder] driekwart van de opleiding niet heeft kunnen volgen.
20. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het annuleringsbeding in de verhouding tussen [verweerder] en TIO onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 aanhef en onder a BW en daarmee oneerlijk in de zin van de Richtlijn. Het hof is gehouden het annuleringsbeding te vernietigen, zodat TIO daarop in dit geding geen beroep kan doen. (...) Aan dit oordeel kan niet afdoen dat, zoals door TIO is gesteld, het annuleringsbeleid is afgestemd met diverse instanties, zoals de Consumentenbond en de Autoriteit Consument & Markt.”
3.3.2
Het onderdeel strekt in het bijzonder ten betoge dat het hof in het kader van zijn onderzoek naar de vraag of het annuleringsbeding onredelijk bezwarend is en daarmee oneerlijk in de zin van de Richtlijn, ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij art. 7:411 BW. Het onderdeel betoogt dat de verschuldigdheid van het loon (cursusgeld), anders dan art. 7:411 lid 1 BW voor zijn toepasselijkheid vereist, niet afhankelijk was van de volbrenging van de opdracht of van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend, omdat – zoals [verweerder] had moeten begrijpen – door de enkele aanmelding voor de opleiding op hem de verplichting kwam te rusten tot betaling van het gehele cursusgeld, ook indien hij de opleiding voortijdig zou moeten of willen beëindigen.
3.3.3
De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag dat het hof niet heeft geoordeeld dat art. 7:411 BW (rechtstreeks) toepasselijk is. Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of het annuleringsbeding ten nadele van de consument een “aanzienlijke verstoring van het evenwicht” tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, aansluiting gezocht bij deze wetsbepaling en is vervolgens tot het oordeel gekomen dat het annuleringsbeding in de verhouding tussen [verweerder] en Tio onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW. Nu het hof de tussen partijen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 lid 1 BW heeft aangemerkt, hetgeen in cassatie terecht niet wordt bestreden, en [verweerder] als opdrachtgever ingevolge art. 7:413 lid 2 BW in verbinding met art. 7:408 lid 3 BW het recht had de overeenkomst op te zeggen, geeft het oordeel van het hof om aansluiting te zoeken bij art. 7:411 BW geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. In zoverre faalt de klacht dus.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4
Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Tio in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. de Groot, M.V. Polak, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 27 oktober 2017.