RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6963
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en
Dienst Toeslagen
(gemachtigde: [naam]).
Inleiding
Eiseres heeft verzocht om compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Met het primaire besluit van 16 november 2021 is compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018 toegekend.
Met het bestreden besluit van 18 september 2023 is het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
De Dienst Toeslagen heeft op 15 november 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Dienst Toeslagen.
Totstandkoming van het besluit
1. Eiseres heeft op 19 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Met een besluit van 16 november 2021 is aan eiseres een definitief compensatiebedrag van € 36.623,- toegekend voor de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018.
2.1.
De Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) adviseerde om het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2021 gedeeltelijk gegrond te verklaren vanwege een gehanteerde onjuiste einddatum bij de berekening van de rente over gemiste kinderopvangtoeslag. De einddatum waarvan is uitgegaan in het primaire besluit is 10 november 2021 en dit had 16 november 2021 moeten zijn, de datum van de definitieve compensatiebeschikking.
2.2.
In het bestreden besluit is het door eiseres ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Als einddatum voor de wettelijke rente is nu 16 november 2021 aangehouden. Dit heeft geleid tot een lichte verhoging van het compensatiebedrag en dus tot een nabetaling aan eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bekendmaking beslissing op bezwaar
5.
5.1.
Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat het bestreden besluit niet op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt omdat het ten onrechte niet verstuurd is naar haar gemachtigde, maar naar haar persoonlijk. Daarnaast ontbreken de bijlagen die bij het bezwaar gevoegd hadden moeten worden.
5.2.
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat het bestreden besluit en de op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de gemachtigde van eiseres gestuurd hadden moeten worden. Dit leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit om die reden niet in stand zou kunnen worden gelaten, nu eiseres hierdoor niet is benadeeld. Het bestreden besluit en de bijbehorende stukken zijn immers later in de procedure alsnog bij gemachtigde terecht gekomen. Eiseres heeft, ondanks de oorspronkelijke fout in de verzending, de mogelijkheid gehad om haar standpunten en argumenten volledig naar voren te brengen tijdens de procedure. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Berekening immateriële schadevergoeding
6.
6.1.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding onjuist is vastgesteld. Ten onrechte is volgens eiseres de datum van de eerste compensatiebeschikking aangehouden in de berekening. Eiseres is van mening dat de immateriële schadevergoeding door dient te lopen tot aan de dagtekening van het bestreden besluit.
6.2.
Zoals in het verweerschrift toegelicht is in het bestreden besluit de vergoeding voor immateriële schade berekend tot aan de datum van het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft de Dienst Toeslagen dit nogmaals toegelicht. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres deze beroepsgrond ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft dus geen verdere bespreking meer.
Herbeoordeling toeslagjaar 2006
7.
7.1.
Eiseres stelt dat het toeslagjaar 2006 ten onrechte niet is meegenomen in de herbeoordeling. Volgens eiseres heeft zij in 2006 ook kinderopvang genoten, en in verband daarmee kinderopvangtoeslag ontvangen dan wel aangevraagd. Eiseres betoogt dat haar verzoek tot herbeoordeling betrekking heeft op alle jaren waarin toeslag is genoten. Als de Dienst Toeslagen stelt dat er geen kinderopvangtoeslag is genoten over 2006, is het aan de Dienst om aan te tonen dat door eiseres over het jaar 2006 geen herbeoordelingsverzoek is ingediend. Voor zover de Dienst Toeslagen zich op het standpunt stelt dat eiseres over 2006 geen kinderopvangtoeslag zou hebben aangevraagd, omdat dit niet zichtbaar is in het SAS-overzicht, merkt eiseres op dat de Dienst Toeslagen met een verouderd verwerkingssysteem werkt, waardoor niet alle gegevens met betrekking tot de ontvangen kinderopvangtoeslag in het dossier zijn opgenomen. Eiseres heeft ook in 2005 kinderopvangtoeslag ontvangen en ze heeft in 2006 ook gewerkt, dus het is niet logisch dat ze in 2006 geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
7.2.
De Dienst Toeslagen stelt dat er over het jaar 2006 geen kinderopvangtoeslag is aangevraagd en dat dit jaar om die reden niet is meegenomen in de herbeoordeling. Tijdens de zitting heeft de Dienst Toeslagen nader toegelicht hoe het proces rondom herbeoordelingsverzoeken verloopt. Wanneer een ouder een verzoek tot herbeoordeling indient, wordt dit in samenspraak met de persoonlijk zaakbehandelaar toegespitst op de jaren waarin er kinderopvangtoeslag is ontvangen. Dit verzoek wordt vervolgens ter bevestiging aan de ouder voorgelegd, waarna de definitieve omvang van de herbeoordeling wordt vastgesteld. De Dienst Toeslagen heeft tijdens de bezwaarprocedure alsnog in de systemen gezocht en heeft geconstateerd dat er voor het jaar 2006, ook niet uit een zogenoemd SAS-overzicht of uit een betalingsoverzicht, blijkt dat er een beschikking of uitkering van kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft daartegenover volgens de Dienst Toeslagen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in 2006 wel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals deze rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 17 december 2024, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht betrekking heeft op alle jaren voorafgaand aan 2020 waarin de aanvrager kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd of waarin een beschikking daarover is afgegeven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het niet voor de hand ligt dat een aanvrager zijn of haar verzoek beperkt, aangezien de aanvrager doorgaans een zo volledig mogelijk herstel van zijn of haar situatie zal nastreven. Het is daarom aan de Dienst Toeslagen om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres haar verzoek wél heeft willen beperken.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de Dienst Toeslagen in dit geval onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar aanvraag heeft beperkt tot de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018. Eiseres heeft in haar aanvraag de jaren waarop de herbeoordeling zou moeten zien niet op voorhand beperkt. Op pagina 13 van het herbeoordelingsformulier is aangegeven dat het verzoek herbeoordeling onder andere ziet op het jaar 2006. Echter, op pagina 2 staat onder punt 3 (de jaren die het verzoek betreft) het jaar 2006 niet genoemd. Voor zover de Dienst Toeslagen zich op het standpunt stelt dat de aanvraag door eiseres in het gesprek met de persoonlijke zaaksbehandelaar heeft beperkt, geeft het dossier daarover in ieder geval geen informatie zoals een gespreksverslag. Hierbij is ook van belang dat eiseres geen mogelijkheid heeft gehad om de vastlegging van de aanvraag te controleren of te betwisten. Het overlegde SAS-overzicht en het betalingsoverzicht maken dit niet anders, omdat hieruit niet zonder valt meer valt op te maken dat in 2006 geen kinderopvangtoeslag is aangevraagd of ontvangen; zo is het jaar 2005 niet opgenomen in het SAS-overzicht, terwijl vast staat dat in dit jaar kinderopvangtoeslag is ontvangen. De rechtbank kan er dus niet vanuit gaan dat dit overzicht volledig is.
7.5.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de Dienst Toeslagen het toeslagjaar 2006 ten onrechte niet heeft beoordeeld. Het uitgangspunt is dat de aanvraag van eiseres ook betrekking heeft op dit jaar, nu de Dienst Toeslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de aanvraag heeft willen beperken. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen het toeslagjaar 2006 in het bestreden besluit had moeten betrekken.
7.6.
Het bestreden besluit is dus op dit punt niet goed gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover de Dienst Toeslagen het toeslagjaar 2006 daarin niet heeft betrokken. De Dienst Toeslagen dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Conclusie en gevolgen
8.
8.1.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betrekking heeft op het niet betrekken daarin van het jaar 2006. De Dienst Toeslagen is gehouden een nieuw, deugdelijk gemotiveerd, besluit te nemen over het jaar 2006. De beoordeling van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018 blijft ongewijzigd en in stand.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de Dienst Toeslagen ook in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
8.3.
Tot slot merkt de rechtbank het volgende op. Zoals ook ter zitting is gebleken, is het leed dat eiseres jarenlang heeft ondervonden als gevolg van de beslissingen van de Dienst Toeslagen schrijnend. Eiseres heeft aangegeven dat zij zich niet gehoord heeft gevoeld in het compensatietraject. De rechtbank doet daarom een oproep aan de Dienst Toeslagen om in dit opzicht nader te kijken naar de situatie van eiseres en haar waar mogelijk extra ondersteuning te bieden. Het is van groot belang dat zij, ondanks de complexiteit van de zaak, voelt dat zij gehoord en geholpen wordt. Ter zitting heeft de Dienst Toeslagen hiertoe al bereidheid getoond.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 september 2023, voor zover daarin niet ook het jaar 2006 is beoordeeld;
- draagt de Dienst Toeslagen op alsnog in bezwaar te beslissen over het jaar 2006 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025.
griffier | rechter |